Het areaal korrelmaïs bedroeg in 2014 ongeveer 62.824 ha. In 2015 werd ongeveer 8% minder korrelmaïs ingezaaid. In 2015 kwamen 15 nieuwe rassen op de markt, voor 2016 staan er 4 nieuwe rassen op de lijst. Deze nieuwe rassen combineren vaak een hoge korrelopbrengst met een laag vochtgehalte in de korrels. Maar welk ras is nu de beste keuze voor uw bedrijf? Het Instituut voor Landbouw- en Visserijonderzoek (ILVO) publiceert jaarlijks zijn rassenlijst, wij geven u hieronder een overzicht.
Voor de beschrijving van de verschillende rassen worden deze in 4 rijpheidsgroepen (Zeer vroeg, vroeg, halfvroeg en halflaat) ingedeeld. De vroeggrijpheid is van belang om bij de oogst een zo laag mogelijk vochtgehalte te halen (max. 35-36% vocht). Bij vergelijking van twee rassen met minimaal 1 % verschil in vochtgehalte in de korrel, moet het ras met het hoogste vochtgehalte minstens 2 % meer korrelopbrengst per % vochtverschil behalen om vanuit economisch oogpunt even interessant te zijn. Omdat de korrelopbrengst niet alleen rasgebonden is maar ook beïnvloed wordt door het groeiseizoen, locatie en het zaaitijdstip is het moeilijk deze vergelijking mee op de nemen in de tabellen. Het is daarom van belang om over langere termijn analyses te doen op basis van ras en omgeving. Omdat maïs tot laat in de herfst op het land blijft staan is legervastheid van belang. Legering wordt meestal veroorzaakt door wortelzwakte maar soms kan stengelzwakte ook een belangrijke oorzaak zijn. Verder worden cijfers gegeven aan de resistentie tegen stengelrot, builenbrand en bladvlekkenziekte. Voor een zo hoog mogelijke opbrengst is een vlotte jeugdgroei van belang. Afhankelijk van de jeugdgroei moet bij een vroege zaai meer of minder dicht gezaaid worden.
Het gewenste vochtgehalte van de korrel ligt ongeveer 10% lager dan bij kuilmaïs. Daarom is het belangrijk om vroeg te kunnen zaaien en laat te oogsten. Berijdbaarheid van het perceel zowel vroeg als laat in het seizoen is een grote troef. Aan de vochtvoorziening moeten hoge eisen gesteld worden want de korrelvorming en de korrelopbrengst reageren sterk op vochttekort en dit vooral in de bloeiperiode. De structuurtoestand van de bodem dient optimaal te zijn om zowel wateroverlast als -tekort te voorkomen. Bodems die gevoelig zijn voor nachtvorst zijn eveneens niet geschikt voor de teelt van korrelmaïs. Voor de vroegrijpheid en de korrelopbrengst is tijdig zaaien erg belangrijk; indien mogelijk rond 20 april. Een late zaai (na 5 mei) is nadelig voor de opbrengst en voor de afrijping. De meest aangewezen standdichtheid is 80.000 tot 90.000 planten per ha. Bij een hogere dichtheid worden de legervastheid en de korrelafrijping meestal ongunstig beïnvloed en is de kolfvorming slechter. Bij een gemiddelde veldopkomst van 85 tot 90 % is aldus een uitzaai van 95.000 tot 105.000 zaden/ha gewenst. Voor korte rassen leidt een hogere standdichtheid echter meestal wel tot een hogere opbrengst. Indien dergelijke rassen goed legervast en goed resistent tegen stengelrot zijn, is het zinvol de zaaidichtheid te verhogen tot 110.000-120.000 korrels/ha om te komen tot een plantgetal van 100.000-110.000 planten/ha. Soms worden kuilmaïsrassen voor korrelmaïs gebruikt. In het algemeen zijn ze minder geschikt dan hoger beschreven korrelmaïsrassen.In verband met de rassenkeuze en de teeltuitvoering is het van groot belang vóór de uitzaai te bepalen of deegrijpe of korrelmaïs zal geteeld worden. Wil men toch niet van tevoren kiezen, dan is het raadzaam rassenkeuze en teelt te richten op korrelmaïs
Voor de volledige lijst van rassen kan u deze PDF van het ILVO downloaden: https://www.ilvo.vlaanderen.be/Portals/68/documents/Mediatheek/Mededelingen/202_Rassenlijst_2016_NL.pdf De tabellen met de rassen vindt u op pagina 53 & 54