Iets meer dan een jaar geleden ging de EU-verordening 167/2013, ook gekend als de “Mother Regulation” in voege. Deze richtlijn zorgt voor standaardisatie van landbouwmachines en trekkers in heel Europa. Voor fabrikanten wil dit zeggen dat ze niet langer rekening moeten houden met verschillende regels per lidstaat, maar dat ze uniforme machines kunnen produceren. Om zeker te zijn dat deze machines voldoen aan de regels worden ze aan een hele resem testen onderworpen. ESTL is zo’n bedrijf dat machines test en controleert voor de fabrikanten. De Loonwerker sprak met Kristof Baeyens, zaakvoerder van ESTL, over de gang van zaken.
ESTL, gelegen in het West-Vlaamse Deerlijk, is een spin-off van de KU Leuven en de KAHO Sint -Lieven. De firma ontstond een tiental jaar geleden uit een onderzoeksproject van twee studenten, rond verpakkingsmateriaal en wetgeving. Ondertussen stelt ESTL elf mensen te werk. Eén deel van de firma richt zich nog altijd op testen van verpakkingsmateriaal (waaronder ook wikkelfolie voor balen voordroog en silage), het andere deel legt zich toe op testen van voertuigen en voertuigonderdelen. Voor beide activiteiten worden tevens testmachines gebouwd, die wereldwijd verkocht worden. Door de eerdere ervaring en kennis van zaken van snelverkeerhomologaties was (en is) ESTL dan ook een goede partij om fabrikanten bij te staan.
De Loonwerker: Het testen en homologeren, is dat een nationale aangelegenheid, gericht op fabrikanten en importeurs? Of hoe moeten we dat zien?
Kristof Baeyens: “Vroeger was dat inderdaad een nationale aangelegenheid. Machines of landbouwwagens die in België (of Nederland) gemaakt of geïmporteerd werden, moesten voldoen aan de lokale wetgeving. Met de EU-verordening 167/2013 is dat veranderd. Deze verordening heeft de technische eisen op Europees niveau geharmoniseerd. Dat wil concreet zeggen dat door een rapportering of homologatie door ons labo een fabrikant Europees zijn machines kan verkopen zonder nog heel veel problemen te gaan ondervinden. Vroeger moesten er in elke lidstaat opnieuw de nodige testen uitgevoerd worden en de nodige documentatie voorzien worden.”
DL: Zijn de regels er strenger op geworden met de Mother Regulation?
KB: “De regels zijn zeker strenger geworden. Met de evolutie van de machines en de samenleving is dit ook logisch. Omgekeerd is het dan wel gemakkelijker geworden om als fabrikant op Europees niveau te gaan verkopen.”
DL: Is er een overgangsperiode voorzien?
KB: “De verordening dateert eigenlijk al van 2013, in 2014 en 2015 werden dan de eisen genoteerd waaraan machines en tractoren moesten voldoen. Nadien volgde feedback van lidstaten, testlabo’s, constructeurs en importeurs wat resulteerde in aanpassingen aan de regels tot halverwege 2018 en ondertussen zijn er al vrij veel bedrijven die een Europese typegoedkeuring hebben. Naast het Europese traject is er ook nog een parallel nationaal traject dat in veel landen een uitdoofscenario is. In België bijvoorbeeld is het zo dat wanneer er een nieuwe machine moet gehomologeerd worden, deze aan de nieuwe eisen moet voldoen, zelfs als het een éénmalige homologatie is. De bestaande seriegoedkeuringen, beter gekend als de PVG’s en PVB’s, komen te vervallen eind dit jaar. Tegen 1 januari 2020 moeten alle voertuigen dus voldoen aan de Mother Regulation. In Nederland waren de regels heel soepel, om niet te zeggen onbestaande, en daar is, onder druk van Europa, volop de kaart van de nieuwe regels getrokken. De sprong in Nederland is dus veel groter. Dit hield dus in dat er van een situatie met quasi geen regels er plots de stap was naar de meest strenge regels.”
“Het is gemakkelijker geworden als fabrikant om in heel Europa te verkopen”
DL: Wat is jullie concrete rol in het traject?
KB: “We stellen dikwijls voor aan constructeurs die met nieuwe ontwikkelingen bezig zijn om op een bestaand voertuig een nul-meting uit te voeren. Concreet wil dit zeggen dat we een vergelijkbaar voertuig, dat bij wijze van spreken op de parking staat, volledig gaan opmeten en toetsen aan de regels. Van uit die toetsing maken we een document op met wijzigingen die moeten gebeuren om te voldoen aan de regels. De constructeur kan dan het bestaande ontwerp gaan hertekenen en een prototype bouwen. Wij gaan dan dat prototype testen en evalueren en ook de bijhorende documentatie evalueren. Die twee zaken samen met onze rapportage worden dan naar de overheid gestuurd. De overheid neemt het dossier door en geeft, als alles in orde is, een typegoedkeuring.”
DL: Wat houdt het verkrijgen van een typegoedkeuring precies in?
KB: “Een typegoedkeuring houdt in, zoals het woord het aangeeft, dat het een goedkeuring voor één type is. Als constructeur kan je dan het goedgekeurde type in serie gaan bouwen. Het verkrijgen van een typegoedkeuring kan alleen als de overheid ook in de constructeur vertrouwen heeft. Het vertrouwen in een constructeur wordt concreet gemaakt in een COP, een conformity of production, wat aangeeft dat alles wat gebouwd wordt conform is met eerder vastgelegde regels. Zo’n COP wordt jaarlijks gecontroleerd.”
DL: Welke impact heeft de invoering van de Mother Regulation op jullie werking gehad?
KB: “Voorheen werkten we vooral voor Belgische constructeurs. Met de invoering van de Mother Regulation en de daarbij horende controles is ons werkgebied sterk uitgebreid. Vorige week waren we in Ierland aan het testen, volgende week zitten we in Frankrijk. Maar het gaat ook verder. Belgische constructeurs met productievestigingen in andere landen of zelfs andere werelddelen vragen ons om in die fabrieken te gaan testen zodat de machines toch conform de Europese regels zijn. Zo zijn er bijvoorbeeld persen die in de Verenigde Staten gemaakt worden, maar bedoeld zijn voor de Europese markt door ons gecontroleerd. Het gebeurt ook dat Belgische importeurs ons aanbrengen bij de fabrikant als betrouwbare partij. Dat zijn dan importeurs waarmee we in het verleden al samenwerkten om de machines in België te homologeren en we nu een stap hoger gaan en rechtstreeks voor de fabrikant de nodige evaluaties voor de homologatie uitvoeren.”
“De wensen van de gebruiker laten rijmen met het wettelijke kader is niet altijd evident”
DL: Hoe verhoudt de praktijk zich tegenover de wetgeving?
KB: “Als we gaan kijken naar de eisen van de boer of loonwerker, dan zien we vooral dingen als hoge en brede banden voor een lage bodemdruk, een hoge bodemvrijheid, een korte wielbasis voor een betere wendbaarheid, een brede machine voor een hoge efficiëntie en dergelijke. Dat zijn facetten die het voor de constructeur moeilijk maken om een machine te gaan bouwen die past binnen de wettelijke regels. De wensen van de gebruiker laten rijmen met het wettelijke kader is niet altijd evident.”