Met een groot aantal werkzame stoffen en een breed toepassingstijdstip beschikten akkerbouwers en loonsproeiers de afgelopen jaren over heel wat flexibiliteit inzake de onkruidbestrijding in maïs. Niettemin stelden we in de praktijk nog heel wat problemen vast, vooral dan bij maïs in monocultuur en percelen die te laat behandeld werden. Samengaand met het intensief herbicidengebruik vergrootte ook de kans op verontreiniging van het oppervlaktewater met diverse actieve stoffen, waaronder Terbuylazine (TBA).
Maar laat het nu net daar zijn dat het schoentje wringt. Door afspoeling, drift, erosie, onzorgvuldige toepassing, puntvervuiling,… werd op 21,7% van de Vlaamse meetpunten een overmaat aan TBA vastgesteld. Met als gevolg dat de FOD Volksgezondheid besliste om, ten opzichte van oppervlaktewater, een met gras begroeide bufferzone van 20m als extra risicobeperkende maatregel op te leggen voor alle producten op basis van TBA. Naar de praktijk toe betekent dit dat veel maïstelers het zekere voor het onzekere gaan kiezen en gaan opteren voor een TBA vrij schema. Nog belangrijker is dat iedereen absolute voorkeur geeft aan een goede, zorgvuldige landbouwpraktijk. Zoniet komen niet alleen bestaande erkenningen te vervallen, maar wordt het maatschappelijk draagvlak voor de erkenning en toepassing van (nieuwe) fytoproducten steeds kleiner. Om die reden gaan we ook dieper in op het aspect spuittechniek.
Nadruk op bewustwording
Wie op Fytoweb de toelatingen van producten op basis van TBA raadpleegt, zal vaststellen dat bij de algemene opmerkingen duidelijk vermeld staat dat, reeds in het verleden, een vegetatieve bufferzone van 20 m t.o.v. oppervlaktewater diende gerespecteerd te worden. De risicobeperkende maatregel die eind 2015 door de FOD Volksgezondheid werd opgelegd is dus niet volledig nieuw. Het enige verschil zit hem in het feit dat de 20m bufferzone nu met voldoende dicht gras (kropaar, rietzwenk, raaigras,…) moet begroeid zijn en optisch dus beter waarneembaar zal zijn. Door het realiseren van een bufferzone wordt het risico op afstroming en erosie van TBA naar het oppervlaktewater ingeperkt. Met oppervlaktewater wordt alle stilstaand of stromend water op het landoppervlak bedoeld. Staat er m.a.w. geen water in de gracht op het ogenblik van de onkruidbestrijding in de maïs met TBA dan wordt dit theoretisch niet beschouwd als oppervlaktewater. Belangrijker echter, in het belang van de ganse sector, is de bewustwording. Zolang niet iedereen op een zorgvuldige manier omgaat met reinigingswater, lege verpakkingen van spuitmiddelen, doppen en verzegelingen van bussen, drift, … is het einddoel niet bereikt. Slagen we daar niet in dan gaan belangrijke molecules verloren en worden alternatieve oplossingen niet alleen schaars maar vooral duur. Het duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen is bovendien één van de basisprincipes binnen IPM.
Wat in de praktijk ….
Zij die opteren om op basis van TBA een spuitschema uit te werken, doen er goed aan om voorafgaand voor ieder perceel de aanwezigheid van oppervlaktewater (binnen de 20m van de perceelsgrens) te checken. Hou dus niet alleen rekening met waterlopen/oppervlaktewater aanpalend aan uw maïsperceel maar ook met deze binnen een radius van 20m. Onder elke omstandigheid moet de dichte grasbufferstrook dus gerespecteerd worden. Praktisch zal dit enkel realiseerbaar zijn via een inzaai van gras in het najaar. Dit voorjaar zal de voorkeur in na-opkomst dus uitgaan naar TBA-vrije schema’s, gelet op de praktische kant. Hou absoluut rekening met de vertraagde werking van dergelijke schema’s aangezien het boostereffect van TBA wegvalt. Tijdig spuiten (binnen de maand na zaai in het 2 à 3 bladstadium) bij een voldoende hoge luchtvochtigheid zal een basisvereiste zijn. Zoniet zullen deze te grote onkruiden onvoldoende kunnen bestreden worden en leiden tot opbrengstderving. Gaan we dit nu concreet terugkoppelen naar de praktijk dan behoren schema’s op basis van Frontier Elite + Stomp Aqua of Camix of Elumis of laudis,… tot de mogelijkheden. Wie te maken heeft met een moeilijke onkruidflora (bv. gierstgrassen) of wie meer flexibiliteit wil inbouwen, kan opteren voor een combi-toepassing (voor – + naopkomst). Belangrijke voorwaarden voor een geslaagde vooropkomstbehandeling zijn voldoende bodemvocht en een fijn, egaal zaaibed dat er goed aangedrukt bijligt. In na-opkomst kan dan afgewerkt worden met een correctiebehandeling.
Correcte spuittechniek: voor meer efficiëntie en minder drift
Een goed afgesteld spuittoestel is een basisvereiste om zowel op ecologisch als economisch vlak duurzaam aan gewasbescherming te doen. In de praktijk zien we dat nog altijd een groot deel van de toegepaste fytoproducten naast het doelwit terechtkomen. Dit om reden van drift, run-off, rebound en andere processen. Niet alleen de weersomstandigheden maar ook de spuitdruk, het spuitvolume, de spuitboomhoogte (+/- 50 cm boven het gewas), de rijsnelheid en het doptype bepalen mee het eindresultaat. Daarbij is het belangrijk om weten dat de spuitdoppen instaan voor het transport van de spuitvloeistof naar de plaats waar de actieve stof zijn effect moet uitoefenen. Het doptype op 75% van onze sproeiers betreft spleetdoppen. We zien echter een stijgende interesse voor luchtmengdoppen waarmee grovere druppels gecreëerd worden. Dit maakt dat luchtmengdoppen veel minder gaan bijdragen tot drift. Ook driftreducerende spleetdoppen geven een behoorlijke druppelgrootteverdeling. Het ideale druppelspectrum is er één waarbij zowel te grote als te kleine druppels vermeden worden. De juiste spuitdopkeuze heeft ook zijn belang in het kader van het reduceren van de bufferzone. Zo zal je met een klassieke spleetdop bv. een bufferzone van 20m dienen te respecteren terwijl dit afhankelijk van het type driftreducerende spleetdoppen (50%, 75% of 90%) kan beperkt worden tot bv. 5m. Wil je concreet weten welke bufferzone je dient te respecteren i.f.v. uw productkeuze en uw spuittechniek (type spuittoestel en spuitdop), dan is www.spuithulp.be daartoe een zeer handige webtool. Je zult bemerken dat je door het toepassen van de juiste spuittechniek de driftproblematiek al voor een groot deel aan de bron kunt aanpakken. Inagro deed onderzoek naar de biologische efficiëntie van de diverse driftreducerende spleetdoppen en deze bleek dezelfde te zijn. Kies niet alleen voor het juiste type dop maar controleer ook regelmatig de goede werking van iedere dop. Verder kunnen ook kantdoppen een middel zijn om drift te reduceren met 30 à 50%. In Nederland wordt meer en meer gekozen voor spuittoestellen op basis van luchtondersteuning. Door een luchtstroom te creëren boven de spuitdoppen wordt de gecreëerde spuitnevel in het gewas geblazen en krijgen we ook een betere indringing. Een verder geoptimaliseerde spuittechniek vinden we terug binnen de precisielandbouw. Door het spuitbeeld dop per dop te gaan aansturen en op basis van sensoren een plaatsspecifieke toepassing mogelijk te maken, kunnen we onze gewasbeschermingsmiddelen nog efficiënter gaan benutten en de inzetbaarheid van de producten op termijn ondersteunen. Wie objectief is en zijn fytokostbesparing per ha gaat doorrekenen over de afschrijvingstermijn van zijn spuittoestel, zal al snel tot de conclusie komen dat plaatsspecifieke toepassing de juiste keuze is.
Tekst: Lieven Vandenberghe – Foto: Mick Jaguar